top of page

Schets van de geschiedenis van de 'Belgische School voor Jungiaanse Psychoanalyse' door Jean Marie Spriet, medestichter van de school.

Foto 8.jpeg

Het nieuwe begint pas na aanvaarding van het oude. (C.G. Jung)

Ik ben geen historicus en zal me dan ook niet baseren op documenten uit het archief of op getuigenissen van diegenen die de ontwikkeling van de Belgische School voor Jungiaanse Psychoanalyse hebben meegemaakt.

Om de geschiedenis in het kort te schetsen, zal ik eerder de draad volgen van mijn herinneringen aan de stappen die - op het einde van de zestiger jaren van de vorige eeuw - enkele jonge psychotherapeuten ondernamen. Wij waren gevormd aan het Instituut Charles Baudouin in Génève, dat open stond voor de werken van Freud en Jung. Deze jongeren zochten hun kennis van het werk van deze beide auteurs te verdiepen, om te kunnen onderzoeken in welke mate hen dit kon helpen in hun dagelijkse klinische praktijk.

Deze groep stond open voor de verschillende stromingen van de psychotherapie uit die tijd, waarbij het accent in de eerste plaats lag op de lectuur en de studie van werken van auteurs die in de franstalige wereld bekend waren. Alle leden van deze groep waren lid van het Instituut Baudouin. Elf van deze leden verlieten het Instituut om een Belgische vereniging op te richten. Deze werd erkend door de IAAP (International Association for Analytical Psychology, gevestigd in Zürich) op het congres van Rome in 1977.

Onder impuls van Michel Graulus werden talloze avonden van lectuur en klinische besprekingen georganiseerd, waarbij de deelnemers konden kennismaken met Angelsaksische auteurs. Zo ontdekten wij achtereenvolgens het werk van M. Klein en van Balint, Fairnbairn, Kohut, Kernberg en later van Bion, Grotstein en anderen. Dit leidde ertoe dat wij afstand konden nemen van een aantal toegepaste theoretische opvattingen, zoals de opvatting over 'de analyticus die perfect is geanalyseerd', de 'analyticus die het weet', en de 'weerstand van de analysant'.

'Wetenschappelijke' formuleringen die in die tijd wijdverspreid waren over het archetype, de verdringing, structuur van verwantschap, de neutraliteit van de psychoanalyticus leken ons niet of nog weinig verheldering te brengen bij de steeds zwaardere pathologie van patiënten met narcistische en borderline persoonlijkheidsstoornissen, waarmee we meer en meer werden geconfronteerd.

Vanuit een nederig en respectvol luisteren, dat niet te veel uitgaat van theoretische concepten (en op niet te veel illusies is gebouwd) beschouwen wij de psychotherapie in de eerste plaats en vooral als een menselijke relatie, waarin twee volwassenen elkaar ontmoeten met de afgesplitste, ontkende, geïdealiseerde... delen van hun persoonlijkheid. Het is enkel mogelijk dergelijke defensies - gedeeltelijk en altijd met de nodige breekbaarheid - te overwinnen binnen een authentieke relatie van de twee deelnemers.

Grondige meningsverschillen tussen de deelnemers van deze leesgroepen hebben ertoe geleid dat enkelen de vereniging verlieten en de 'Belgische School voor Jungiaanse Psychoanalyse' oprichten, die in 1995 door de IAAP erkend werd. Deze benaming, die op het eerste gezicht vreemd aandoet, refereert zowel naar de psychoanalyse van Freud als naar de alaytische psychologie van Jung, waarmee de stichters hun verlangen naar openheid naar verschillende psychotherapeutische tradities wilde uitdrukken. 

Het was een pijnlijke breuk die ieder van ons er van dan af aan toe aanzette om te luisteren naar diegenen die niet akkoord zijn met onze interpretaties en onze gezichtspunten, om onze fouten te (h)erkennen en te accepteren. Vaak helpt dit een relatie te verdiepen, waardoor elkeen zich meer bewust wordt van het defensieve en remmende in zijn functioneren. 

Ik wil besluiten met de opmerking dat die levendigheid in de vorming van psychotherapeuten, doorheen de vertrouwelijke discussies en in een wederzijds respect, ons altijd essentieel leek in het menselijke avontuur dat we hebben meegemaakt. Zulk vormingsproces waarbij de ego's voortdurend in vraag worden gesteld is delicaat maar ook verrijkend voor wie er zich toe engageert.

Dat is de essentiële functie van een instelling: dat zij een kader biedt waarbinnen een ontwikkeling kan plaatsvinden. Anders is het kader alleen maar een academische, vaak rigide structuur, die vastzit in zijn zekerheden.

Ik hoop dat dit geschetste beeld niet te veel mijn persoonlijke kijk weergeeft op de geschiedenis van de School en dat andere deelnemers er zich gedeeltelijk in kunnen terugvinden of andere aanvullende of tegenstrijdige gezichtspunten kunnen aandragen.

J.M. Spriet

bottom of page